De eerste keer voor de klas

november 2014

Ik stap uit de trein, het is nog niet eens licht. Mijmerend denk ik terug aan de avond voor deze ochtend. Ik zat in de kroeg, met een witte wijn in mijn hand, om een moment te vergeten hoe druk het studeren aan de academie kan zijn. Ik ben een kwartaal bezig met de docentopleiding beeldende kunst en vormgeving. De eerste weken waren overweldigend; het werktempo bleek moordend. De maanden zijn voorbijgevlogen.

Ik heb mijn lekker zittende, praktische werkkleding van de academie verruild voor een degelijk setje: een jasje, hakken en mijn krullen opgestoken in een knotje.

Vandaag krijg ik een glimp te zien van waar de opleiding naartoe werkt. Vandaag mag ik ervaren – ik heb mij erop verheugd – hoe het is om kunstdocente te zijn. Ik heb mijn lekker zittende, praktische werkkleding van de academie verruild voor een degelijk setje: een jasje, hakken en mijn krullen opgestoken in een knotje. Er zullen vele ogen op mij gericht zijn vandaag. Mijn handen kriebelen, jeuken van nervositeit en enthousiasme.

Het schoolgebouw komt in zicht en ik volg de stroom leerlingen naar de ingang. Het ruikt bij binnenkomst ietwat muf – zoals ik me mijn eigen middelbare school herinner. Als ik naar de docentenkamer loop, zie ik een meisje dat op haar tenen gaat staan om in haar kluisje te kijken. Ik glimlach bij de gedachte dat ik vroeger ook een klein meisje was.

In de garderobe voor de docentenkamer hang ik mijn jas op en fatsoeneer ik mijn haar door een streng terug te duwen in het knotje. ‘Adem in en adem uit’, fluister ik mezelf toe en stap onwennig de docentenkamer binnen. De vertrouwde geur van kantinekoffie komt mij tegemoet. Verbaasde blikken in mijn richting, of verbeeld ik me dat? De mannen en vrouwen die er zitten lijken mij degelijke mensen. Ik zie voor me dat ze elke week The Voice of Holland kijken, omdat ze willen begrijpen wat er bij de leerlingen leeft. In het midden van de ruimte zitten ze aan een bar; ze lachen en laten elkaar filmpjes zien op een tablet.

Een man met een brede lach en een twinkeling in zijn ogen stelt zich voor. Hij is de docent die mij een kijkje in zijn klassen zal geven. Vandaag geeft hij tekenen, handvaardigheid en het vak dat ik ken als CKV – maar dat inmiddels ‘Kunst Beeldend’ wordt genoemd – van al die jaren van het atheneum. Samen lopen wij naar het lokaal, dat er precies zo uitziet als ik het me had voorgesteld. Er staan werkbanken met krukken en aan de muur hangen werkstukken van leerlingen. Er is weinig tijd om te acclimatiseren, want de bel gaat: showtime.

De leerlingen druppelen druk pratend het lokaal binnen. Met hun ogen op mij gericht nemen zij plaats door hun tas op tafel te gooien. Ik sta wat onwennig voor de klas met mijn vingers in elkaar gestrengeld. In deze les handvaardigheid maken de derdeklassers mensfiguren van metaaldraad. Ik prijs mezelf gelukkig dat ik op de academie voor driedimensionale vaardigheden een draadfiguur heb gemaakt, zodat ik vandaag die kennis in praktijk kan brengen. Terwijl ik met tangetjes en ijzerdraad tussen de tafels loop, laat ik mijn blik door het lokaal dwalen. Het valt mij op dat de meisjes veel op elkaar lijken.

‘Waarom wil je leraar worden?’

Op de vraag hoe ik de leerlingen uit elkaar ga houden als ze zoveel op elkaar lijken, krijg ik het volgende lesuur antwoord: door te oefenen. De docent geeft breed glimlachend een stapel werkstukken aan mij – daar was ik al bang voor – en ik bekijk het bovenste exemplaar. Als ik de scheef gekrabbelde naam in de bovenhoek heb gevonden, roep ik die door de klas – gelukkig gaat een hand omhoog. Ik vraag tijdens het uitdelen wat de leerlingen van de kunstvakken vinden. De jongens vinden het vaak moeilijk en saai, de meisjes zijn meer enthousiast. Het unanieme antwoord van de jongens luidt dat ‘meisjes er gewoon beter in zijn’.

‘Waarom wil je leraar worden?’ vraagt een leerling als ik alle werkstukken verdeeld heb. ‘School is stom.’ Het vak van leraar heeft voor mij altijd al iets magisch gehad. In gedachten zie ik een sprookjesachtige verschijning van een man of vrouw die zijn of haar pupillen begeleidt om een goed leven te leiden en de dingen te doen die ertoe doen – metaforisch gezien natuurlijk. Ik wil graag leerlingen vertellen over kunst en dat het een beroep is waar hij of zij voor kan kiezen. Omdat ik vind dat kunst ertoe doet in de wereld; om een mening of gevoel te delen of juist te laten zien hoe esthetisch de wereld kan zijn. Ik antwoord de leerling dat ik het leuk vind om te tekenen en dat ik het graag aan anderen wil leren – bang dat hij mijn diepere motieven zal uitlachen. Een tweede leerling mengt zich in het gesprek: hij vindt tekenen ook leuk, omdat hij er niet hard hoeft te werken. Onder zijn tekening ligt een natuurkundeboek – ik neem aan dat hij een overhoring heeft. De docent, die in stilte achter hem komt staan, zegt dat de tekening volgende week af moet zijn om te kunnen beoordelen. De jongen schrikt en grijpt naar zijn potlood. Zijn klasgenoten lachen en ik heb de jongen de hele les niet meer gehoord.

'Lesgeven lijkt mij een kunst op zich.'

Lesgeven lijkt mij een kunst op zich. Uit de bevlogenheid waarmee de docent lesgeeft spreekt zijn ervaring; aan hem heb ik tijdens deze eerste stage in het onderwijs een mooi voorbeeld gehad.

Als ik tegen het vallen van de avond uit de trein stap, hoor ik een man zeggen: ‘Ik wist niet dat jij iets met kunst deed!’ Ik draai me om en zie een klant van de supermarkt waar ik een bijbaantje heb. Ik glunder met een gevoel van trots: ‘Ik studeer voor kunstdocent.’ Ik weet nu waarvoor ik studeer – of ik geschikt ben zal de komende jaren op de academie blijken.