De droom van Leontine Broekhuizen

november 2014

Leontine Broekhuizen ontvangt me met veel enthousiasme in haar krappe, zonovergoten kantoor. Stapels scripties en lesmethoden sieren haar bureau. Leontine is een verzorgde, intelligente, druk bezette vrouw. Haar lippen zijn kundig gestift, haar vocabulaire is machtig groot. En hoewel Leontine net de vijftig is gepasseerd, straalt ze een jeugdige energie uit.

Leontine is docent vakdidactiek op Artez, heeft een flink aantal jaar voor de klas gestaan, was hoofdredacteur van de methode ZienderOgen Kunst 4, heeft net haar studie Kunstbeleid en Management afgerond, heeft voor het Cito eindexamens ontwikkeld en is voorzitter geweest van de NVTO. Zij is dagelijks in gesprek met leerlingen, docenten, oud-docenten en beleidsmakers; de ideale persoon kortom om de wisselwerking tussen de opleiding en het werkveld te bespreken. Ik treed met haar in gesprek om erachter te komen wat in de ogen van Leontine de ideale docent is en welke idealen zij de nieuwe generatie docenten meegeeft.

De ideale docent is volgens Leontine een docent die een verbinding aangaat met zijn leerlingen.

Deze docent is in eerste instantie oprecht geïnteresseerd in de doelgroep, ‘heeft het leuk’ met zijn leerlingen en heeft grote belangstelling voor het doen en laten van de leerlingen. Hij verstaat de taal van zijn leerlingen, wat niet wil zeggen dat hij net zo ‘spreekt’ als een leerling, maar hij heeft inzicht in de psyche van zijn leerlingen. Een ideale docent bouwt een band op met zijn klas, wint het vertrouwen van zijn leerlingen. Als je het hebt over competenties dan zou de ideale docent interpersoonlijk erg hoge ogen moeten gooien. Voor Leontine is het boekje ‘De Geliefde leraar’ van Veronica Weusten de leidraad voor haar visie op de ideale docent in het algemeen. Maar dat is nog niet toereikend voor de ideale kunstdocent.

Maar hoe breng je deze visie over op de nieuwe generatie docenten? Hoe kun je toetsen of een stagiair interpersoonlijk competent is? Interesse in leerlingen, het scheppen van een band, het hebben van plezier tijdens het lesgeven zijn zaken die volgens Leontine van nature in een docent zitten. Deze competenties kun je aanwakkeren of stimuleren. Tijdens stagebezoeken kan Leontine ‘lezen’ of een stagiair het interpersoonlijke contact met de leerlingen in zich heeft. Zij ‘ziet’ of iemand met plezier met zijn doelgroep omgaat. Volgens Leontine zijn haar vakken beeldende vorming en CKV bij uitstek de vakken waar de interpersoonlijke competentie sterk weegt. Een docent die veiligheid in zijn klas heeft gewonnen, kan opdrachten naar een hoger plan tillen en kan bijvoorbeeld de leerling zijn gevoelsleven laten verwerken in een opdracht.

Als ik Leontine vraag naar haar missie, zet zij haar ideaalbeeld van het kunstonderwijs tegenover de praktijk en komt er een aarzeling in haar verhaal. Waar ze eerst stellig en vlot vertelde, lijkt ze nu haar woorden voorzichtig te kiezen. Ze vertelt me dat ze niet wil prediken, dat ze anderen niet de les wil lezen. Ze is ervan overtuigd dat bepaalde manieren van lesgeven fout zijn, maar zij wil niet degene zijn die met een strenge opgeheven vinger deze lesmethodes afstraft.

In het ideaalbeeld van Leontine stelt de kunstdocent de leerling centraal. Niet de docent , maar de leerling bepaalt zelf, eventueel na een beeldend onderzoek, de manier waarop hij een betekenis, een idee, een ervaring wil verbeelden. Een leerling maakt zelf keuzes, een leerling bepaalt zelf zijn materiaal; de leerling denkt zelf na en voert niet alleen uit. Op veel scholen waar Leontine komt, ziet zij - in haar ogen te vaak - eindresultaten van leerlingen die exacte kopieën van elkaar zijn. En dat zijn in het algemeen de resultaten van sterk docentgestuurde opdrachten. Creativiteit ontstaat niet door een kleurencirkel in te kleuren of door een vogelhuisje in de stijl van Mondriaan te maken. Een leerling moet snappen wat hij doet en zou denkstappen moeten maken. Kunstdocenten hebben vaak het idee dat basiskennis nodig is om er later (in de bovenbouw) op een meer creatieve manier mee om te kunnen gaan. Het is de vraag of dat zo werkt. Is het wel zo dat die kennis weer wordt teruggehaald en toegepast in een vrijere context? Vindt die transfer wel plaats? En wat is die basiskennis eigenlijk? Daarover verschillen de opvattingen nogal - het lijkt wat toevallig - afhankelijk van de opleiding van de docent en de traditie op de school. Leontine voelt zich aangetrokken tot het denkwerk van Folkert Haanstra op kunsteducatie. Zijn artikelen over authentieke kunsteducatie zijn voor haar studenten verplichte kost.

Desondanks stuitte Leontine onlangs op een middelbare school in Brussel op prachtig leerlingenwerk, dat absoluut niet uit het brein van de leerling kwam, maar een hele adequate uitvoering was van een gesloten opdracht. De leraar die de opdracht gegeven had wist van te voren precies wat zijn leerlingen zouden maken, op welk materiaal en in welke kleuren. Alle werken waren allemaal hetzelfde, maar bezaten toch een zekere kwaliteit. Deze kwaliteit lag in de technische verfijndheid van de leerlingen; de leerlingen waren op de hoogte van schaduwwerking en de werking van het perspectief en wisten kundig hun penselen te hanteren. Zou het procesmatig leren, het werken met een beeldenonderzoek en het centraal stellen van de leerling de technische kennis en ontwikkeling van de leerling teniet doen? Maar waar dient die kennis dan toe?

Een ideale docent zou volgens Leontine notie moeten hebben van het kunstenaarschap. Een kunstenaar maakt niet zijn hele leven lang exact hetzelfde. En een kunstenaar weet aan het begin van een proces nog niet hoe het eindresultaat eruit komt te zien. Een leerling moet tijdens een opdracht eenzelfde proces doormaken als een kunstenaar. Een gesloten opdracht, waarbij het eindresultaat van te voren al bepaald is, voldoet niet aan deze visie. Ook al is het resultaat van een gesloten opdracht nog zo verfijnd en ‘mooi’, het gaat voorbij aan het idee van wat kunst zou moeten en kunnen zijn. Je kunt je afvragen of de werkjes in Brussel, hoe mooi ze ook zijn, de leerlingen enige notie bijbrengen van kunst en het kunstzinnige proces.

De schoolse praktijk is weerbarstig. Elke periode moeten er cijfers op tafel komen, er is een chronisch tekort aan uren en in de lokalen zijn de gewenste materialen en media lang niet altijd beschikbaar. De ideale leraar laat zich daardoor niet weerhouden en verdrinkt niet in de institutionele belemmeringen. Die leraar heeft een visie en houdt zijn vak bij. Die docent gaat naar musea en tentoonstellingen en die docent stelt zijn leerlingen centraal. De ideale leraar verstaat zijn vak, kent het wezen van zijn vak en weet het belang van zijn vak uit te dragen door zijn aanstekelijk enthousiasme voor kunst. De ideale leraar kent de importantie van zijn vak, opdat hij intellectueel verweer kan tonen, mocht er worden getornd aan zijn liefde: de leerling en de kunst.